Deuteronomy 33

1Dit nu is de zegen, met welken Mozes, de man Gods, de kinderen Israëls gezegend heeft, voor zijn dood.
 zegen, Zie Gen 27
,
 man Gods, Dat is, de profeet, sprekende door ingeven des Heiligen Geestes, 2Pe 1:21. Zie wijders van dezen titel Jdg 13:6.
2Hij zeide dan: De Heere is van Sinaï gekomen, en is hunlieden opgegaan van Seir; Hij is blinkende verschenen van het gebergte Paran, en is aangekomen met tien duizenden der heiligen; tot Zijn rechterhand was een vurige wet aan hen.
 De HEERE is van Sinaï gekomen, Mozes schijnt hier Gods openbaringen, in zijn tijd aan Israël gedaan, te vergelijken bij den gang der zon, die hiervoor breekt allengskens, en bij trappen rijst en meerder licht geeft, totdat zij ten laatste het klare middaglicht voortbrengt. Alzo heeft de Heere eerst zijn wet gegeven op den berg Sinaï, Exo 19, Exo 20. Daarna heeft Hij water uit de rots gegeven en aan het gebergte Seïr, of der Edomieten, de metalen slang, zijnde, benevens het man, voorbeelden van Christus, doen oprichten, Num 20:21; Joh 3:14; 1Co 10:4. Ten laatste heeft Hij door Mozes in der Moabieten land zijn wet zeer heerlijk verklaard, dat profetische lied en dezen zegen voor zijn volk geopenbaard, gelijk in dit ganse boek te zien is. Vergelijk Hab 3:3-4, enz.
,
 Paran, Van Seïr en Paran zie men Gen 14:6, en boven Deu 1:1.
,
 heiligen; Hebreeuws, der heiligheid. Versta, de millioenen der heilige engelen, welker hoofd de Zoon van God is. Zie Act 7:53; Gal 3:19, en vergelijk Psa 68:18; Dan 7:10, enz.
,
 vurige wet Hebreeuws, vuur der wet. Versta, dat grote vuur, uit welks midden de wet tot het volk uitgesproken werd. Zie boven, Deu 4:11-12, Deu 4:33, Deu 4:36, en Deu 5:22-26, en Exo 19:16, Exo 19:18. Anders, hadden zij; te weten, de heilige engelen, een vuur der wet.
,
 hen De Israëlieten.
3Immers bemint Hij de volken! Al zijn heiligen zijn in Uw hand; zij zullen in het midden tussen Uw voeten gezet worden; een ieder zal ontvangen van Uw woorden.
 volken Versta, de stammen Israëls, gelijk Jdg 5:14, en onder, vs.19, enz.
,
 in Uw hand; Dat is, Gij aanschouwt, bezorgt en bewaart hen. Mozes spreekt hier God aan.
,
 zij zullen in het midden Anders, laat hen, enz., te weten, als discipelen aan de voeten van hun meester. Zie 2Ki 2:3, en 2Ki 4:38; Act 22:3.
,
 ontvangen van Uw woorden Hetgeen hem tot onderwijs en zaligheid moge strekken.
4Mozes heeft ons de wet geboden, een erfenis van Jakobs gemeente;
 erfenis Die Gods volk zo lief en dierbaar moet zijn, als een mens zijn erfdeel is.
,
 Jakobs gemeente; De gemeente, die van Jakob afkomstig is.
5En Hij was koning in Jeschurun, als de hoofden des volks zich vergaderden, samen met de stammen Israëls.
 Koning Wetten gevende, en het volk regerende als een koning. Ook wordt het woord koning voor een vorst of prins genomen, Jer 19:3, en Jer 46:25. Zie de aantekeningen aldaar.
,
 Jeschurun, Zie boven, Deu 32:15.
6Dat Ruben leve, en niet sterve, en dat zijn lieden van getal zijn!
 van getal zijn Of, dat zij [niet] weinig van getal zijn; dat is, groot van getal. Anders, hoewel zijn lieden weinig van getal zijn.
7En dit is van Juda, dat hij zeide: Hoor, Heere! de stem van Juda! en breng hem weder tot zijn volk; zijn handen moeten hem genoegzaam zijn, en zijt Gij hem een Hulp tegen zijn vijanden!
 dit is van Juda, Dat is, dit is de zegen van Juda; waaronder Simeon mede begrepen is, als hebbende zijn land onder Juda verspreid, en met hem ten oorlog uittrekkende. Zie Jos 19:1; Jdg 1:3; 1Ch 4:24.
,
 hij zeide Namelijk Mozes, en zo in het volgende.
,
 Hoor, HEERE Als zij u bidden om victorie.
,
 breng hem weder Maak dat hij overwinne en behouden weder tot de zijnen kome.
,
 zijn handen Geef hem genoegzame kracht om tegen zijn vijanden te bestaan.
,
 tegen zijn vijanden Hebreeuws, van; dat is, die hem bijsta en redde van zijn vijanden.
8En van Levi zeide hij: Uw Thummim en Uw Urim zijn aan den man, Uw gunstgenoot; dien Gij verzocht hebt in Massa, met welken Gij getwist hebt aan de wateren van Meriba.
 Uw Thummim en Uw Urim Mozes spreekt hier, gelijk ook in de volgende verzen, God aan. Van urim en thummim, zie Exo 28:30.
,
 gunstgenoot; Te weten, den hogepriester, die een man Gods en in Gods gunst was. Anders, uw welbeminde, uw weldadige, goedgunstige, goedertierene
,
 verzocht hebt in Massa, Zie de historie Num 20.
,
 zie hem niet; Dat is, ik verschoon hen of spaar hen niet, wanneer God mij zulks gebiedt. Dit ziet op de historie Exo 32:26, enz.
,
 achtte; Hebreeuws, kende.
9Die tot zijn vader en tot zijn moeder zeide: Ik zie hem niet; en die zijn broederen niet kende, en zijn zonen niet achtte; want zij onderhielden Uw woord, en bewaarden Uw verbond.
 Die tot zijn vader en tot zijn moeder zeide Namelijk, Levi.
10Zij zullen Jakob Uw rechten leren, en Israël Uw wet; zij zullen reukwerk voor Uw neus leggen, en dat gans verteerd zal worden, op Uw altaar.
 zij zullen reukwerk Te weten de Levietische priesters; Exo 40:27.
,
 neus leggen, Menselijk van God gesproken; dat is, voor U, Gij, die op een bijzondere wijze tegenwoordig zijt bij de ark des verbonds, die in het allerheiligste was, achter welks voorhangsel het reukaltaar stond.
,
 verteerd zal worden, Met vuur, als brandoffers en enige andere offers.
,
 altaar Des brandoffers.
11Zegen, Heere! zijn vermogen, en laat U het werk zijner handen wel bevallen; versla de lenden dergenen, die tegen hem opstaan en hem haten, dat zij niet weder opstaan!
 vermogen, Of, zijn heir; dat is, heiren; alzo de Levieten in hun orden tot verscheidene diensten onderscheiden waren. Zie Num 4.
,
 versla de lenden Of, verwond, doorsteek; dat is, verbreek hun kracht. Vergelijk Psa 18:39.
,
 dat zij niet weder opstaan Anders, zo haast als zij opstaan.
12En van Benjamin zeide hij: De beminde des Heeren, hij zal zeker bij Hem wonen. Hij zal hem den gansen dag overdekken, en tussen Zijn schouders zal hij wonen!
 beminde des HEEREN, Dit ziet op de tedere liefde van Jakob tot Benjamin, tot welke Jakob zonder twijfel van God gedreven was. Zie daarvan Gen 42:36, Gen 42:38, en Gen 43:6, Gen 43:14, en Gen 44:20, Gen 44:22, Gen 44:29, enz.
,
 bij Hem wonen Bij den HEERE, gelijk Benjamin eertijds bij zijn vader Jakob.
,
 overdekken, Of, beschutten
,
 tussen Zijn schouders Tussen Benjamins schouders zal de HEERE wonen; dat is, in Jeruzalem, de hoofdstad zijner bezitting. Alzo wordt Jeruzalem vergeleken bij het hoofd, staande tussen de schouders, en Benjamins land bij het lichaam.
13En van Jozef zeide hij: Zijn land zij gezegend van den Heere, van het uitnemendste des hemels, van den dauw, en van de diepte, die beneden is liggende;
 uitnemendste des hemels, Versta, de uitnemendste vruchte, die door den regen der lucht voortgekomen en wassen. Zie Gen 49:25.
,
 diepte, Dat is, de diepe wateren. Zie Gen 49:25.
14En van de uitnemendste inkomsten der zon, en van de uitnemendste voortzetting der maan;
 uitnemendste inkomsten der zon, Hebreeuws, van het uitnemendste der inkomsten van de zon; en zo in het volgende; dat is, de schoonste vruchten, die door de warmte der zon voortkomen en rijpen.
,
 maan; Die de maan in verscheiden maanden is voortzettende of voortstotende, doordien zij het aardrijk bevochtigt.
15En van het voornaamste der oude bergen, en van het uitnemendste der eeuwige heuvelen;
 voornaamste Hebreeuws, van het hoofd; dat is, het principaalste, voornaamste; Exo 30:23. Versta, de schone gezonde kruiden, boomvruchten, wijnstokken, de schone olijf-en vijgebomen, die zeer lieflijk op de bergen en heuvelen voortkomen.
,
 oude bergen, Hebreeuws, bergen der oudheid, en alzo, heuvelen der eeuwigheid; dat is, die van het begin der wereld geweest zijn. Zie Gen 49:26.
16En van het uitnemendste der aarde en haar volheid, en van de goedgunstigheid Desgenen, Die in het braambos woonde, kome de zegening op het hoofd van Jozef, en op den schedel des afgezonderden van zijn broederen!
 en van de goedgunstigheid Of, en [dit door] de goedgunstigheid Gods; zijnde de fontein van dezen zegen.
,
 Die in het braambos woonde, Die Mozes in het bos verscheen, Exo 3:2.
,
 Jozef, Dat is, Jozefs nakomelingen.
,
 afgezonderden van zijn broederen Zie Gen 48:22, en Gen 49:26.
17Hij heeft de heerlijkheid des eerstgeborenen zijns osses, en zijn hoornen zijn hoornen des eenhoorns; met dezelve zal hij de volken te zamen stoten tot aan de einden des lands. Dezen nu zijn de tien duizenden van Efraïm, en dezen zijn de duizenden van Manasse!
 eerstgeborenen zijns osses, Dat is, hij is schoon, sterk en wakker, als de eerstgeborene van een zijner ossen.
,
 eenhoorns; Zie Num 23:22,en Num 24:8. De gelijkenis van hoornen wordt dikwijls in de Schrift gebruikt om te betekenen: macht, sterkte en bescherming, heerlijkheid, eer, waardigheid, hoogmoed, verhoging; idem, vastigheid en duurzaamheid van een ding. Zie 1Sa 2:1; 2Sa 22:3; Job 16:15; Psa 22:22, en Psa 75:5-6, Psa 75:11, en Psa 89:18, Psa 89:25, en Psa 92:11, en Psa 112:9, en Psa 132:17, en Psa 148:14; Jer 48:25; Lam 2:3, Lam 2:17; Eze 29:21, en Eze 34:21; Mic 4:13; Luk 1:69, enz.
,
 des lands Of, der aarde
,
 Dezen nu zijn de tien duizenden Dat is, deze hoornen van Jozef beduiden, enz.
,
 Efraïm, Efraïm wordt groter gerekend, omdat het recht der eerstgeboorte op hem was overgebracht door Jakob. Zie Gen 48:14, Gen 48:17-19.
18En van Zebulon zeide hij: Verheug u, Zebulon! over uw uittocht, en Issaschar! over uw hutten.
 uittocht, Dat is, vanwege uw zeevaart en handel, waardoor gij rijkdom bekomen zult. Zie Gen 49:13; Jos 19:11; Mat 4:15.
,
 hutten Dat is, over uw veehandel, waartoe de hutten dienden. Zie Gen 4:20, en vergelijk Gen 49:14-15.
19Zij zullen de volken tot den berg roepen; daar zullen zij offeranden der gerechtigheid offeren; want zij zullen den overvloed der zeeën zuigen, en de bedekte verborgen dingen des zands.
 Zij zullen de volken Dat is, zij zullen, door Gods zegen verwekt zijnde, ijveren om de andere stammen met hun exempel, als ver vandaan wonende, te nodigen en op te wekken om mede naar den berg Zion te gaan, tot den godsdienst. Sommigen verstaan ook dat zij door middel der zeevaart de heidenen zouden nodigen tot de ware religie.
,
 der gerechtigheid offeren; Dat is, wettelijke offeranden, of, dankoffers, die zij naar recht schuldig zijn.
,
 overvloed der zeeën zuigen, Dat is, die waren en rijkdommen, welke over zee gebracht worden.
,
 bedekte verborgen dingen Versta, allerlei kostelijkheden, als: goud, edelgesteente, enz., die men pleegt op te sluiten en te verbergen; deze worden [gelijk men zegt] over zee en land gevoerd.
,
 zands Dat is, der zee, wier oevers en grond vol zand zijn; of, de kostelijkheden, die gemeenlijk op den grond in de zee zeer overvloedig, door schipbreuken verborgen zijn, en somtijds aan den oever worden uitgeworpen, of anderszins gevist en opgehaald.
20En van Gad zeide hij: Gezegend zij, die aan Gad ruimte maakt! hij woont als een oude leeuw, en verscheurt den arm, ja ook den schedel.
 Gezegend zij, Dat is, geloofd, geprezen; zie Gen 14:20.
,
 die aan Gad ruimte maakt Namelijk God, die den Gadieten, toen zij mede van de Ammonieten benauwd waren, ruimte gaf door Jeftha den Gileadiet. Zie Jdg 11, en vergelijk Gen 49:19; Psa 4:2, enz.
,
 oude leeuw, Moedig en onversaagd uit zijn leger, als een leeuw, hervoor tredende, om zijn vijanden onder te brengen. Zie de vervulling 1Ch 5:19-22. en verscheurt den arm, ja ook den schedel.
21En hij heeft zich van het eerste voorzien, omdat hij aldaar in het deel des wetgevers bedekt was; daarom kwam hij met de hoofden des volks; hij verrichtte de gerechtigheid des Heeren, en zijn gerichten met Israël.
 hij heeft zich van het eerste voorzien, Hij zag in het begin een bekwame woonplaats voor zich uit, of, van het eerste; dat is, van de eerste plaats die hem voorkwam, te weten Gilead, Num 32:1, enz., welke ook van den wetgever Mozes hun toegestaan is, Num 32:33, enz. En aldaar lieten de Gadieten, volgens hun aanbod en Mozes' toestemming hun vrouwen, kinderen en vee onder Gods beschutting in zekere vaste steden, gaande gewapend vooraan met de andere Israëlieten, om Gods oordeel tegen de Kanaänieten uit te voeren. Zie Num 32:16-17, enz., en boven Deu 3:16, Deu 3:18-20.
22En van Dan zeide hij: Dan is een jonge leeuw; hij zal als uit Bazan voortspringen.
 leeuw; Wakker en hartig tegen de vijanden.
,
 Bazan voortspringen Hieruit wordt afgenomen dat daar vele en sterke leeuwen geweest zijn. Vergelijk Jdg 14:5. Van Basan zie boven, Deu 2:14.
23En van Nafthali zeide hij: O Nafthali! wees verzadigd van de goedgunstigheid, en vol van den zegen des Heeren; bezit erfelijk het westen en het zuiden.
 goedgunstigheid, Van gaven, die uit de gunst en den zegen des Heeren voortkomen.
,
 westen en het zuiden Hebreeuws, de zee; omdat de Middellandse zee ten westen van Kanaän gelegen was. Zie Gen 12:8.
24En van Aser zeide hij: Aser zij gezegend met zonen; hij zij zijn broederen aangenaam, en dope zijn voet in olie.
 met zonen; Anders, boven de [andere] zonen; dat is, zijn broeders; of, gezegend, dat is, gedankt en geroemd van [de andere] zonen wanneer die van de vruchtbaarheid zijns lands genieten zullen.
,
 dope zijn voet in olie Vergelijk Gen 49:20; Job 29:6.
25Ijzer en koper zal onder uw schoen zijn; en uw sterkte gelijk uw dagen!
 Ijzer en koper Hebreeuws, ijzer en koper [zij] uw schoen. De zin is: in uw aardrijk, onder uw voeten, zal ijzer en koper zijn; vergelijk boven, Deu 8:9. Anders, uw grendel zal ijzer en koper zijn; dat is, uw land zal als met ijzeren en koperen grendels gesloten en bewaard zijn.
,
 onder uw schoen zijn; Anders, uw besluiting zijn. Verstaande het gebergte waarin deze metalen zouden gevonden worden.
,
 sterkte gelijk uw dagen Anders, vermaardheid. De zin is: zolang gij een volk zult zijn, zult gij sterk, machtig, of vermaard vanwege uw sterkte of vermogen zijn, uw ouderdom zal zijn als uw jeugd.
26Niemand is er gelijk God, o Jeschurun! Die op den hemel vaart tot uw hulp, en met Zijn hoogheid op de bovenste wolken.
 Niemand is er gelijk God, Of, er is niemand gelijk de God van Jeschurun. Zie van Jeschurun boven, Deu 32:15.
,
 op den hemel vaart tot uw hulp, Dat is, op de lucht, vanwaar Hij zijn volk hulp toeschikt tegen hun vijanden, die Hij vandaar met schrikkelijk onweder van hagel, bliksem en donder slaat en verderft. Zie een heerlijke verklaring Psa 18:7-20.
,
 met Zijn hoogheid Dat is, met zijn ogen en heerlijke werkingen.
,
 bovenste wolken Of, dunste, die in het opperste deel der lucht voortgebracht worden.
27De eeuwige God zij u een woning, en van onder eeuwige armen; en Hij verdrijve den vijand voor uw aangezicht, en zegge: Verdelg!
 De eeuwige God Het Hebreeuwse woord, van schepselen gebruikt, betekent dat Hij in voortijden, vanouds, of van het begin der wereld geweest is, gelijk boven, vs.15, maar van God gebruikt, betekent het ook eeuwigheid, of, die vóór alle tijden geweest is. Hebreeuws, God der eeuwigheid
,
 een woning, Dat is, als een verheven plaats, waarin gij stil en zeker moogt leven.
,
 eeuwige armen; Hebreeuws, armen der eeuwigheid; dat is, de eeuwige almachtigheid Gods zal hen beneden op aarde helpen en beschutten.
28Israël dan zal zeker alleen wonen, en Jakobs oog zal zijn op een land van koren en most; ja, zijn hemel zal van dauw druipen.
 Jakobs oog zal zijn Dat is, Jakobs nakomelingen zullen in vrede wonen, met hun ogen de vruchtbaarheid van hun land mogen aanschouwen en daarin hun lust scheppen. Anders, Jakobs fontein; dat is, een voortdurende oorsprong en vloed van allen zegen zij onder het volk Israëls, dat uit Jakob gesproten is, enz.
29Welgelukzalig zijt gij, o Israël! wie is u gelijk? gij zijt een volk, verlost door den Heere, het Schild uwer hulp, en Die een Zwaard is uwer hoogheid; daarom zullen zich uw vijanden geveinsdelijk aan u onderwerpen, en gij zult op hun hoogten treden!
 het Schild uwer hulp, Of, uw schild der hulp; dat is, uw helpend schild; gelijk Psa 2:6
,
  Zwaard is uwer hoogheid; Die voor u vecht om u te verhogen.
,
 geveinsdelijk aan u onderwerpen, Zullen gedwongen worden zich u te onderwerpen, alhoewel zij het van harte niet zullen menen. Zie 2Sa 22:45; Psa 18:45, en vergelijk Psa 66:3, en Psa 81:16.
,
 hun hoogten treden Zie boven, Deu 32:13.
Copyright information for DutSVVA